Eén van de planten die als voorbode de lang verwachte lente aankondigt is ongetwijfeld het Gewoon speenkruid (Ficaria verna Huds.) met haar geel gekleurde bloemhoofdjes, die ook wel eens laten denken aan de Boterbloemen, die trouwens tot dezelfde familie van het Gewoon speenkruid behoren, namelijk de Ranonkelfamilie (Ranunculaceae).
Maar het zien van deze mooie gele voorjaarsbloeiers kan jou ook een beetje op het verkeerde been zetten. Want ook deze plant heeft nog een broertje of een zusje, namelijk Vreemd speenkruid (Ficaria ambigua), een sterk gelijkende soort met grotere bloemen en goed ontwikkelde vruchten, maar geen okselknolletjes.
In de Latijnse of wetenschappelijke benaming verwijst de naam Ficaria naar het Latijnse woord voor ficus of vijg. Wat natuurlijk in verband kan worden gebracht naar de peer- of vijgvormige ondergrondse knolletjes.
Maar wanneer wij even willen inzoomen op de werking van deze plant, dan is het misschien wel net iets eenvoudiger om te vertrekken van de Nederlandstalige benaming, namelijk Gewoon speenkruid.
Je hoort hier duidelijk het woordje ‘speen’, vroeger, en zeker in de volksmond nogal eens gebruikt in de plaats van aambeien.
Wanneer je op zoek zou gaan naar de ondergrondse wortel zal je ook opmerken dat deze voorzien is van een aantal knobbels die met enige verbeelding kunnen laten denken aan speenknobbels of aambeien. In vroegere tijden werd dit ook wel eens benoemd als de ‘signatuurleer’ van Paracelsus (1500). Hier ging men de uiterlijke kenmerken van een plant (vorm van het blad, de bloem of de kleur enz.) als teken zien voor de behandeling van een bepaalde kwaal, net zoals bij het Gewoon speenkruid.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het net de ondergrondse wortel is die men uitwendig ging gebruiken en vroeger werd toegepast bij aambeien en spataderen, vaak via zalven of zetpillen.
De werking zou vooral toe te schrijven zijn op een verminderde overvulling van de bloedvaten (de uitgezette aderen) en een (vermeende) pijnstillende werking. Naast deze werking vermelden sommige bronnen ook dat de wortel diuretische (urine drijvende) eigenschappen zou bezitten.
Een prachtig plantje met een niet zo onschuldig kantje
Tijdens mijn opleiding als herboriste en kruidenverwerkster leerde ik andere planten kennen met een gelijkaardige werking, maar veiliger in het gebruik zoals Hamamelis virginiana (Amerikaanse toverhazelaar), Aesculus hippocastanum (Witte paardenkastanje) en Ruscus aculaeatus (Stekelige muizedoorn).
De wortel van het Gewoon speenkruid bevat namelijk o.a. triterpeensaponinen, maar ook protoanemonine dat de huid en slijmvliezen kan irriteren wanneer men het Gewoon speenkruid gaat toepassen als vers kruid. Gewoon speenkruid mag dan ook enkel uitwendig toegepast worden om allerlei narigheden met de huid te voorkomen.
Ook dieren, en meer bepaald slakken, laten deze planten maar al te graag links liggen. De bladen bevatten dan ook een scherpe (iets giftige) stof, die ervoor zorgt dat deze plant haar belagers kan afschrikken.
Maar zoals Paracelsus in de 16e eeuw al zei: “Alle Ding sind Gift und nichts ohn’ Gift; alle dosis macht, das ein Ding kein Gift ist“. Met andere woorden “Alle dingen zijn vergif en niets (is) zonder vergif; alleen de dosis maakt dat iets geen vergif is“. Men besluit dan ook dat de hoeveelheid van een stof waaraan een persoon wordt blootgesteld, net zo belangrijk is als de aard van de stof. Zo kan een kleine dosis aspirine bijvoorbeeld gunstig zijn voor een persoon, maar bij zeer hoge dosis(sen) kan dit gebruikelijke medicijn dodelijk zijn. Bij sommige personen kan aspirine, zelfs bij zeer lage dosis, dodelijk zijn.
Wat voor het ene organisme giftig is, hoeft dus niet giftig te zijn voor een ander organisme.
Eetbaar in kleine hoeveelheden, wanneer je even uitkijkt op welk tijdstip je het plukt
Een andere toepassing van het Gewoon speenkruid die je in heel wat lectuur en op websites kan vinden, is dat deze ook gebruikt kan worden als eetbare plant (in kleine hoeveelheden). Zo kan je de rauwe bladeren eten, jong geoogst en voor aleer de plant in bloei komt omdat in de loop van de lente het gehalte aan giftige stoffen toeneemt. Al zou de plant zelfs dan slechts in geringe mate giftig zijn. Geraadpleegde bronnen vermelden dan ook het gebruik (in Duitsland) van jonge scheuten van deze plant als sla. Wel krijg ik hier geen duidelijkheid of het dan enkel om het blad gaat of ook om de bloemknoppen of geopende bloemhoofdjes. Het is mij ook onduidelijk of dit een gebruik betreft uit het verleden en of dit ook nog is toegepast in het heden? Ik verwijs hierbij graag even naar de Gids risicoplanten van Marcel De Cleene.
Jonge planten zijn rijk aan vitamine C en werden vroeger toegepast als middel tegen scheurbuik. Het werd van de 16e tot 19e eeuw meegenomen op lange zeereizen waarbij altijd een tekort was aan verse groenten en fruit, en dus bijgevolg ook vitamine C.
Deze toepassing komt dan ook terug in de officiële Duitstalige benaming van deze plant, namelijk Scharbokskraut).
Het was trouwens een Engelse scheepsarts J. Lind (1760) die tijdens een lange scheepvaart de zieke matrozen in groepjes van 6 op het middenschip legde, en aan elk groepje één van de zogenaamde bekende middelen tegen scheurbuik gaf. Zo merkte hij op dat het groepje die enkele citroenen toegediend kregen, erg snel een gunstig effect vertoonden, in tegenstelling tot de anderen.
Toch blijft ook hier enige voorzichtigheid geboden, want Gewoon Speenkruid komt bij ons in België voor op Lijst 1 van het Koninklijk besluit van 18 augustus 2001. Deze lijst verwijst dan ook naar ‘gevaarlijke planten die niet als of in voedingsmiddelen mogen gebruikt worden’.
Denk aan Paracelsus, en zet gerust af en toe enkele blaadjes (voor de bloei) van Gewoon speenkruid op het menu wanneer je zeker bent dat je in ontmoeting komt met deze plant. Je proeft en ervaart meteen de structuur van het blad en de (neutrale) smaak in je mond. Zelf knabbel ik in het voorjaar (na grondig afspoelen met water), wanneer de blaadjes rijkelijk staan te pronken, ook van dit plantje met haar frisgroene blad. Enkele blaadjes kunnen echt geen kwaad! En zoals met alles is ook hier voldoende afwisseling met het eten van andere wilde planten de boodschap.
Maar nu even terug naar de citroenen? Waarom? Hoor ik je dan denken
Citroenen bevatten een aanzienlijk gehalte aan vitamine C (45 mg/100 gr citroen), antioxidanten, vitamines, voedingsvezels, … En zijn dus ideaal om in te zetten bij scheurbuik, aangezien de oorzaak van scheurbuik terug te brengen is op een tekort aan vitamine C.
Op welke manier kan je Gewoon speenkruid herkennen?
Gewoon speenkruid is een laagblijvende, onbehaarde voorjaarsbloeier, die gewoonlijk in grote pollen tot zelfs tapijten groeit. De sappige stengels zijn vertakt en richten zich halverwege op. De bladeren zijn donkergroen, vlezig, hartvormig en gekarteld tot gaafrandig.
Wanneer wij even een kijkje nemen naar de bloemetjes op zich. Dan zijn er in regel 3 bleekgroene, afgeronde driehoekige kelkbladen zichtbaar. De kroonbladen zijn langwerpig en bedekken elkaar meestal niet met de randen. Het aantal is steeds meer dan 5, gewoonlijk zijn er 8, die regelmatig stervormig gerangschikt zijn. De gele kleur laat je ook denken aan de kleur van Boterbloemen.
Speenkruid gaat meestal bloeien vanaf maart tot mei, en bloeit het rijkst wanneer het weer een paar weken aan de koude kant blijft. Soms kan je deze lentebloeier aantreffen in de buurt van bijvoorbeeld Zevenblad, ook wel eens ‘tuinmansverdriet’ genoemd. Want zoals je wel weet is het Zevenblad echt wel een woekerplant. En eens je hem in de tuin hebt, raak je er nog maar moeilijk van verlost. Zevenblad wordt dan ook veel hoger dan het Gewoon speenkruid, en wanneer beide planten in elkaars buurt voorkomen zal het Gewoon speenkruid snel schuilgaan onder het lentegroene Zevenblad.
Gewoon speenkruid kan je vinden op beschaduwde of grazige plaatsen op vochtige, voedselrijke grond. Deze plant komt overvloedig voor in rivier begeleidende loofbossen en tevens in bronnetjesbossen en beekdalbossen. In hellingbossen tref je het Gewoon speenkruid vooral aan, aan de voet.
Natuurliefhebbers kennen deze plant vooral als een plant van de waterkanten. Buiten het bos groeit Gewoon speenkruid ook rijkelijk langs hagen, houtkanten en ruigere wegbermen. Soms zelfs in natte weiden en hooilanden.
Na de bloeitijd worden in de oksels van de bladscheden okselknolletjes gevormd die als voortplantingsorganen (stekjes) dienen. Door hun drijvend vermogen kunnen ze ook via het water meegevoerd worden om zo weer op een ander plekje terecht te komen en te gaan uitgroeien tot een mooi tapijt. En wie zelf al eens zo een prachtig tapijtje heeft mogen zien, zal vast en zeker hebben gedacht dat dit het maken van een ommetje wel waard was.
Mee op ontdekking naar voorjaarsbloeiers?
Wil je na het lezen van deze blog zelf graag eens mee op ontdekking tijdens een kruidenwandeling?
Abonneer je dan alvast op mijn nieuwsbrief, onderaan mijn website, en ontdek weldra nieuwe data om mee op stap te gaan op ontdekking in onze natuur.
Bronnen:
- Opleiding tot herboriste en kruidenverwerkster – Syntra Hasselt
- Opleiding kruidenleer – Levensschool – Dr. Geert Verhelst
- Nederlandse oecologische flora – wilde planten en hun relaties – Drs. E.J. Weeda, R. Westra, Ch. Westra en T. Westra
- Groot handboek geneeskrachtige planten – Dr. Geert Verhelst
- Gids risicoplanten – Marcel De Cleene
- Gids voor geneeskrachtige planten – Readers Digest
- www.asmalldoseoftoxicology.org/paracelsus
- www.ecopedia.be